52006PC0232

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor de bescherming van de bodem en tot wijziging van richtlijn 2004/35/EG /* COM/2006/0232 def. - COD 2006/0086 */


[pic] | COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN |

Brussel, 22.9.2006

COM(2006) 232 definitief

2006/0086 (COD)

Voorstel voor een

RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot vaststelling van een kader voor de bescherming van de bodem en tot wijziging van Richtlijn 2004/35/EG

(door de Commissie ingediend)

TOELICHTING

ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL |

110 | Motivering en doel van het voorstel De bodem is in wezen een niet hernieuwbare hulpbron en een zeer dynamisch systeem dat talrijke functies vervult en diensten verleent die van vitaal belang zijn voor allerlei menselijke activiteiten en voor het voortbestaan van ecosystemen. Uit de beschikbare informatie komt naar voren dat er zich de jongste decennia een significante intensivering van de processen van bodemaantasting heeft voorgedaan, en er zijn aanwijzingen dat deze nog zullen toenemen als geen actie wordt ondernomen. Hoewel het communautaire acquis bepalingen ter bescherming van de bodem omvat, is er van specifieke communautaire wetgeving inzake bodembescherming vooralsnog geen sprake. Met dit voorstel wil de Commissie deze lacune opvullen en een gemeenschappelijke strategie voor de bescherming en het duurzame gebruik van de bodem vastleggen, die op de volgende beginselen is gebaseerd: integratie van de zorg voor de bodem in de andere takken van het beleid, behoud van de bodemfuncties in het kader van duurzaam gebruik, preventie van bedreigingen voor de bodem en vermindering van schadelijke effecten ervan, alsook het herstel van aangetaste bodems tot een zodanig niveau dat zij tenminste aan alle eisen in samenhang met het huidige en het goedgekeurde toekomstige gebruik ervan kunnen voldoen. |

120 | Algemene context Overal in de Gemeenschap komt de bodem in ecologisch opzicht in toenemende mate onder druk te staan. Dit probleem wordt veroorzaakt of geaccentueerd door menselijke activiteiten zoals de toepassing van ongeschikte methoden in land- en bosbouw, industriële activiteiten, toerisme en verstedelijking. Deze activiteiten tasten het vermogen van de bodem aan om duurzaam een breed spectrum van cruciale functies te blijven vervullen. De bodem - hoewel hoofdzakelijk in particulier bezit - is voor de Gemeenschap een hulpbron van gezamenlijk belang, en als wij nalaten hem te beschermen, zal dit de mogelijkheden tot duurzame ontwikkeling en het concurrentievermogen op lange termijn van Europa ondermijnen. Bovendien heeft bodemaantasting ernstige gevolgen voor andere gebieden van gemeenschappelijk communautair belang, zoals waterkwaliteit, volksgezondheid, klimaatverandering, bescherming van de natuur en de biodiversiteit en voedselveiligheid. Besluit nr. 1600/2002/EG tot vaststelling van het Zesde Milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap noemt als een van de doelstellingen van dat programma de bescherming van de natuurlijke hulpbronnen en de bevordering van duurzaam bodemgebruik. Daarbij heeft de Gemeenschap zich ertoe verbonden een thematische strategie voor bodembescherming aan te nemen teneinde de aantasting van de bodem een halt toe te roepen en terug te dringen. In haar mededeling van 2002, getiteld “Naar een thematische strategie inzake bodembescherming” (COM(2002) 179), heeft de Commissie de acht grootste bedreigingen gesignaleerd waaraan de bodem in de EU blootstaat. Het betreft erosie, verlies van organische stof, verontreiniging, verzilting, verdichting, verlies van bodembiodiversiteit, afdekking, aardverschuivingen en overstromingen. |

N | Bestaande bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied De bodem was tot dusver nooit onderwerp van een specifiek beschermingsbeleid op Gemeenschapsniveau. Bepaalde aspecten van bodembescherming komen in diverse onderdelen van het acquis aan bod, en bijgevolg kunnen allerlei takken van het Gemeenschapsbeleid bijdragen tot de bescherming van de bodem. Dit is het geval voor een groot aantal bepalingen van de vigerende communautaire milieuwetgeving op gebieden zoals water, afvalstoffen, chemische stoffen, preventie van industriële verontreiniging, natuurbescherming en bestrijdingsmiddelen. Ook de invoering van de eis tot naleving van randvoorwaarden inzake de bescherming van landbouwgrond in het herziene gemeenschappelijk landbouwbeleid (“cross-compliance”) en de maatregelen inzake plattelandsontwikkeling zullen naar verwachting positieve resultaten opleveren voor de toestand van de bodem in landbouwgebieden. Toch zullen deze bestaande bepalingen, zelfs als zij volledig ten uitvoer worden gelegd, wegens hun uiteenlopende oogmerken en toepassingsgebieden en wegens het feit dat zij vaak op de vrijwaring van andere milieucompartimenten zijn toegespitst, slechts een fragmentarische en onvolledige bescherming van de bodem opleveren. Zij bestrijken immers niet alle bodemtypes en evenmin alle bekende bedreigingen voor de bodem. Zodoende komt er aan de aantasting van de bodem vooralsnog geen einde. |

140 | Samenhang met andere beleidsgebieden van de EU De voorgestelde richtlijn, die gericht is op de bescherming van de bodem en het behoud van het vermogen van de bodem om zijn ecologische, economische, maatschappelijke en culturele functies te vervullen, spoort perfect met de doelstellingen van artikel 174 van het EG-Verdrag. Het houdt rekening met de uiteenlopende situaties in de verschillende regio’s van de Gemeenschap. Het is gebaseerd op het voorzorgsbeginsel, het beginsel van preventief handelen, het beginsel dat milieuaantastingen bij voorrang aan de bron dienen te worden bestreden en het beginsel dat de vervuiler betaalt. Het is gebaseerd op een analyse van de potentiële kosten en baten van het al dan niet ondernemen van actie en houdt rekening met de noodzaak van economische en sociale ontwikkeling van de Gemeenschap als geheel en de evenwichtige ontwikkeling van haar regio’s. |

RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDE PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELING |

Raadpleging van belanghebbende partijen |

211 | Wijze van raadpleging, belangrijkste geraadpleegde sectoren en algemeen profiel van de respondenten De mededeling van 2002 is gunstig ontvangen door de andere Europese instellingen, die de belangrijke rol van de bodem ten aanzien van duurzaamheid op lange termijn in de Gemeenschap hebben erkend. Met ingang van februari 2003 heeft de Commissie een open raadpleging van belanghebbenden georganiseerd. Zij heeft een zeer breed, meer dan 400 leden tellend overlegplatform opgezet, dat vijf werkgroepen en een adviesforum met een sturende functie omvatte. In juni 2004 hebben de werkgroepen hun zeer gedetailleerde rapporten afgeleverd, die informatie bevatten over de toestand van de bodems in Europa, de druk waaraan deze blootstaan en de oorzaken van bodemaantasting, alsmede een reeks aanbevelingen aan de Commissie met het oog op de ontwikkeling van een bodembeleid op communautair niveau. In november 2004 hebben het Nederlandse voorzitterschap van de Raad en de Commissie een conferentie van de lidstaten en de deelnemers aan het overlegproces van belanghebbende partijen georganiseerd. Die conferentie heeft haar nadrukkelijke steun toegezegd voor een raamwerkbenadering die op communautaire actie is gebaseerd. De Commissie heeft gedurende acht weken via het internet een openbare raadpleging gehouden over de vraag, welke elementen eventueel in de thematische strategie voor bodembescherming dienden te worden geïntegreerd. Deze raadpleging heeft reacties opgeleverd van 1206 burgers, 377 bodemdeskundigen en 287 organisaties uit 25 landen. |

212 | Samenvatting van de reacties en hoe daarmee rekening is gehouden Zowel de Europese burgers als de bodemdeskundigen en organisaties waren in meerderheid de mening toegedaan dat preventie en bestrijding van bodemaantasting in Europa belangrijk of zeer belangrijk is, en hebben zich uitgesproken voor het ondernemen van actie in de vorm van een op Gemeenschapsniveau vastgesteld kader en op nationaal of plaatselijk niveau vastgestelde concrete maatregelen. Een uitvoerig verslag, inclusief een statistische analyse van alle antwoorden, waarin ook de verdeling van de respondenten over de lidstaten is weergegeven en wordt vermeld op welke wijze met de reacties rekening is gehouden, is opgenomen in de effectbeoordeling. De meeste aanbevelingen van de werkgroepen en de meeste zorgpunten die bij de internetraadpleging naar voren zijn gekomen, zijn in het voorstel verwerkt. Aan de zeer talrijke verzoeken om stedelijke en toeristische ontwikkelingsprojecten juridisch aan banden te leggen, kon geen gevolg worden gegeven omdat de Gemeenschap over weinig bevoegdheden beschikt om beperkingen aan landgebruik op te leggen. |

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid |

221 | Betrokken wetenschaps- en kennisgebieden Bodemkunde, landbouwwetenschappen, bosbouw, hydrologie, biologie, ecologie, economie, sociale en politieke wetenschappen. |

222 | Gebruikte methoden Het voorstel is gebaseerd op de beste beschikbare wetenschappelijke en technische informatie. Deze kennisbasis is tot stand gebracht middels het zeer uitgebreide overleg met de belanghebbende partijen en twee onafhankelijke contractstudies waarin de sociaal-economische en milieueffecten van het bodemaantasting enerzijds en van de voorgestelde maatregelen anderzijds onder de loep zijn genomen. De aldus vergaarde specialistische kennis vindt haar neerslag in de door de werkgroepen opgestelde en door de Commissie gepubliceerde verslagen, in het huidige voorstel en in de effectbeoordeling. |

223 | Belangrijkste geraadpleegde organisaties en deskundigen Tot de geraadpleegde instanties behoorden nationale, regionale en lokale overheden, bedrijfs-, handels-, milieu- en consumentenorganisaties, wetenschappelijke instellingen en onderzoekinstituten, het Europees milieuagentschap, het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek en andere diensten van de Commissie, vakbonden, landbouworganisaties, verenigingen van landeigenaren en talrijke andere organisaties met een Europese werkingssfeer die blijk hebben gegeven van interesse voor de bodem. |

2244 | Ontvangen en gebruikte adviezen Eerder is al gewezen op het bestaan van potentieel ernstige risico’s met onomkeerbare gevolgen voor de bodem. Over de realiteit van deze risico’s zijn alle partijen het eens. |

225 | Er bestaat algemene eensgezindheid over het feit dat de bodem hetzelfde beschermingsniveau dient te genieten als andere milieucompartimenten zoals lucht of water, aangezien de bodemfuncties van cruciaal belang zijn voor het voortbestaan van de mens en de ecosystemen. Van meet af aan is benadrukt dat, gezien de immense variabiliteit van de bodems in Europa, een ongedifferentieerde benadering geen geschikte basis vormt voor een communautair bodembeleid. De meeste geraadpleegde partijen pleiten voor een soepel systeem dat het mogelijk maakt, rekening te houden met specifieke plaatselijke omstandigheden inzake bodem en landgebruik. Bijgevolg bestaat er een brede consensus ten gunste van de vaststelling van een Europees kader dat de gemeenschappelijke doelstellingen en beginselen vastlegt, waarbij het aan de lidstaten wordt overgelaten om op het passende administratieve en geografische niveau nadere uitvoeringsmaatregelen vast te stellen. |

226 | Wijze waarop het deskundigenadvies beschikbaar is gemaakt voor het publiek De verslagen van de werkgroepen zijn door het Bureau voor officiële publicaties der Europese Gemeenschappen gepubliceerd en zijn ook gratis beschikbaar op het internet (http://ec.europa.eu/comm/environment/soil/index.htm). Op dezelfde website kunnen de antwoorden worden ingezien die de “vragenlijst voor organisaties en experts” heeft opgeleverd. |

230 | Effectbeoordeling De volgende opties, met een in toenemende mate restrictief karakter, zijn in overweging genomen: (1) een tot de lidstaten gerichte aansporing om actie te ondernemen in het raam van een algemene, niet-verbindende communautaire bodemstrategie; (2) een flexibel rechtsinstrument in de vorm van een kaderrichtlijn inzake de bodem, ambitieus en breed georiënteerd maar zonder overdreven veel dwingende bepalingen; (3) op de diverse specifieke bedreigingen voor de bodem afgestemde wetgevingsvoorstellen, die tevens alle doelstellingen alsmede de in te zetten middelen op Gemeenschapsniveau vastleggen. |

231 | De Commissie heeft een effectbeoordeling uitgevoerd, die kan worden ingezien op http://ec.europa.eu/comm/environment/soil/index.htm. Daarin worden de bevindingen met betrekking tot de sociaal-economische en milieueffecten die met dit voorstel samenhangen, uitvoerig behandeld. |

JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET VOORSTEL |

305 | Samenvatting van de voorgestelde maatregel De voorgestelde Richtlijn behelst: de totstandbrenging van een gemeenschappelijk kader inzake bodembescherming op basis van de beginselen van behoud van de bodemfuncties, preventie van bodemaantasting, vermindering van de effecten van bodemaantasting, herstel van aangetaste bodems en integratie in andere sectorale beleidsvelden; de eis tot vaststelling, omschrijving en beoordeling van de effecten van bepaalde sectorale beleidsoriëntaties op de processen van bodemaantasting, met het oog op vrijwaring van de bodemfuncties; de verplichting voor landeigenaren om voorzorgsmaatregelen te treffen wanneer het zich laat aanzien dat het gebruik dat zij van de bodem maken, de normale bodemfuncties aanzienlijk belemmert; een aanpak van het probleem van de bodemafdekking die een rationeler gebruik van het land overeenkomstig artikel 174 van het EG-Verdrag garandeert en die erop gericht is, zo veel mogelijk bodemfuncties in stand te houden; het in kaart brengen van de gebieden waar een gevaar bestaat voor erosie, verlies aan organische stof, verzilting, verdichting en aardverschuivingen, en de vaststelling van een nationaal maatregelenprogramma. De omvang van de aldus bedreigde gebieden moet worden nagegaan. Om een samenhangende en onderling vergelijkbare aanpak te garanderen, dient de risicobepaling plaats te vinden op basis van gemeenschappelijke elementen. Het betreft met name de parameters waarvan bekend is dat zij de drijvende krachten zijn achter de verschillende bedreigingen voor de bodem. Er zullen risicobeperkingsdoelstellingen moeten worden aangenomen, alsook maatregelenprogramma’s om die doelstellingen te bereiken. Voor deze programma’s kan worden voortgebouwd op de normen en maatregelen die reeds in nationaal en communautair verband zijn geformuleerd en worden toegepast; maatregelen ter beperking van het inbrengen van gevaarlijke stoffen in de bodem, teneinde te vermijden dat dergelijke stoffen zich in zodanige mate in de bodem ophopen dat dit de bodemfuncties in het gedrang brengt en een risico doet ontstaan voor de volksgezondheid en het milieu; het opzetten van een inventaris van verontreinigde locaties, het in het leven roepen van een financieringsmechanisme voor de sanering van “weeslocaties”, de opstelling van bodemrapporten en de vaststelling van een nationale strategie voor de sanering van de geïnventariseerde verontreinigde locaties. Er wordt een definitie gegeven van “verontreinigde locatie” en een lijst vastgesteld van potentieel bodemverontreinigende activiteiten. Die vormen de basis voor het lokaliseren van de potentieel verontreinigde locaties, wat een voorbereidende stap is voor het opstellen van een inventaris van daadwerkelijk verontreinigde locaties. Ter aanvulling van een en ander wordt de verplichting ingesteld voor de verkoper of de potentiële koper om bij elke vervreemding van een perceel waar een potentieel verontreinigende activiteit plaatsvindt of heeft plaatsgevonden, een rapport over de toestand van de bodem (“bodemrapport”) beschikbaar te maken. Een soortgelijke bepaling betreffende de energieprestaties van gebouwen maakt nu reeds deel uit van het Gemeenschapsrecht (zie artikel 7 van Richtlijn 2002/91EG). |

310 | Rechtsgrondslag De bepalingen van deze richtlijn houden verband met milieubescherming, en bijgevolg is als rechtsgrondslag gekozen voor artikel 175, lid 1, van het EG-Verdrag. |

320 | Subsidiariteitsbeginsel Het subsidiariteitsbeginsel is van toepassing in de mate dat het voorstel niet onder de exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap valt. |

De doelstellingen van het voorstel kunnen om de volgende redenen niet voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt. |

321 | Bodemaantasting in één lidstaat of regio kan grensoverschrijdende consequenties hebben. De verhoogde sedimentvracht die het gevolg is van grootschalige erosie in één land kan bijvoorbeeld het dichtslibben van stuwbekkens en de beschadiging van infrastructuur in een ander, stroomafwaarts gelegen land veroorzaken. Grondwatermassa’s in landgrensoverschrijdende watervoerende bodemlagen kunnen door vervuilde locaties aan één kant van de grens in hun geheel worden verontreinigd. Verliezen van organisch materiaal in de bodem van één lidstaat kunnen het bereiken van de Kyoto-doelstellingen door de Gemeenschap als geheel bemoeilijken. In al deze gevallen worden de kosten die aan het herstel van de milieukwaliteit zijn verbonden, door andere lidstaten gedragen dan de lidstaten waar de tot bodemaantasting leidende praktijken worden toegepast. |

323 | Grote verschillen tussen de bodembeschermingsregelingen in de lidstaten, met name met betrekking tot bodemverontreiniging, kunnen er in bepaalde gevallen toe leiden dat bedrijven aan sterk verschillende wettelijke verplichtingen moeten voldoen; dat leidt tot een ongelijke situatie qua vaste kosten, en bijgevolg tot concurrentieverstoring op de interne markt. De opname van verontreinigende stoffen in de bodem door voedsel- en voedergewassen kan gevolgen hebben voor de kwaliteit van producten die vrij worden verhandeld op de interne markt, waardoor een risico voor de gezondheid van mensen of dieren zou kunnen ontstaan. Communautaire maatregelen die bij de bron worden genomen, vormen een nuttige aanvulling op de kwaliteitscontroles die op nationaal niveau worden toegepast om de voedselveiligheid te garanderen. De gezondheid van de Europese burger kan op diverse manieren te lijden hebben van bodemaantasting. In sommige gevallen ligt de oorzaak bij de directe of indirecte blootstelling aan verontreinigende stoffen in de bodem. Ook aardverschuivingen kunnen mensenlevens eisen. |

De doelstellingen van het voorstel kunnen om de volgende redenen beter door de Gemeenschap worden verwezenlijkt. |

324 | Aantasting van de bodem heeft gevolgen voor andere aspecten van het milieu die reeds krachtens de bestaande communautaire wetgeving worden beschermd (bijvoorbeeld water, natuur, biodiversiteit en klimaat). Communautaire actie ter bescherming van de bodem zal de resterende lacunes opvullen en een uniforme en adequate bescherming van de kwaliteit van alle milieucompartimenten garanderen. Bodembescherming draagt bij tot het garanderen van de voedselveiligheid en de productiviteit van de landbouw op lange termijn, die de basis vormt van het door de Gemeenschap gefinancierde gemeenschappelijk landbouwbeleid. Beschikken we eenmaal over gemeenschappelijke beginselen ter vaststelling van wát als duurzaam bodemgebruik dient te worden aangemerkt, dan wordt het mogelijk de onderzoekagenda’s van de lidstaten en de Gemeenschap te structureren en zodoende een doeltreffender gebruik te maken van de O&O-financieringsmiddelen om de lacunes in onze kennis op te vullen. Door zichzelf een ambitieus en coherent kader te verschaffen dat moet resulteren in een betere kennis en een beter beheer van de bodem, kan de Gemeenschap ervoor zorgen dat zij het voortouw neemt in een wereld waar vele landen een grote behoefte hebben aan kennisoverdracht en technische bijstand. |

325 | Mede wegens het ontbreken van communautaire actie om de inspanningen terzake te ondersteunen, hebben tot dusver slechts negen lidstaten specifieke wetgeving inzake bodembescherming ingevoerd; de overige moeten het stellen met enkele bepalingen inzake bodembehoud die een onderdeel vormen van diverse andere beleidsvelden. De meeste bestaande nationale bepalingen beogen de bestrijding van bodemverontreiniging, en hoewel de realiteit van de andere dreigingen niet wordt ontkend, is er toch te weinig gerichte aandacht voor de instandhouding van de bodemfuncties in een breder verband. Het beste bewijs dat deze doelstelling beter door middel van gezamenlijke communautaire actie kan worden gerealiseerd, vormt de vaststelling dat er tussen de lidstaten enorme verschillen bestaan wat betreft de vooruitgang die zij op het stuk van duurzaam bodemgebruik tot stand hebben gebracht. |

327 | Het is de bedoeling dat dit voorstel resulteert in gemeenschappelijke beginselen, doelstellingen en acties voor alle lidstaten, teneinde eerlijke en uniforme concurrentievoorwaarden tot stand te brengen en ervoor te zorgen dat alle lidstaten alle dreigingen waaraan de bodem op hun grondgebied blootstaat, aanpakken en zich niet tot een eenzijdige benadering van de bodembescherming beperken. |

Het voorstel is derhalve in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel. |

Evenredigheidsbeginsel Het voorstel is om de volgende redenen in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel. |

331 | Het voorgestelde instrument is een richtlijn waarbij een kader voor de bescherming van de bodem en het behoud van de functies daarvan in het leven wordt geroepen. Met het oog op een evenredige aanpak wordt de lidstaten een grote vrijheid gelaten bij de keuze van de meest geschikte specifieke maatregelen en het meest geschikte geografische en administratieve niveau om deze ten uitvoer te leggen. Dit is van cruciaal belang om te garanderen dat met de regionale en plaatselijke karakteristieken qua bodemdiversiteit, bodemgebruik, klimatologische omstandigheden en sociaal-economische aspecten naar behoren rekening kan worden gehouden. |

332 | Hoe ver de interventie dient te reiken, bepalen de lidstaten zelf. Dit biedt hun de mogelijkheid, hun nationale administratieve capaciteit efficiënter te gebruiken. Met name voor sommige lidstaten die zich tot dusver niet met bodembescherming op nationaal of regionaal niveau hebben beziggehouden, zullen daardoor bepaalde extra financiële en administratieve lasten ontstaan. Dat neemt niet weg dat de economische, maatschappelijke en milieuvoordelen van de maatregelen - zoals uiteengezet in de effectbeoordeling - de veroorzaakte kosten in aanzienlijke mate zullen overtreffen. |

Keuze van instrumenten |

341 | Voorgesteld instrument: kaderrichtlijn. |

342 | Andere instrumenten zouden om de volgende redenen ongeschikt zijn. Een dwingender instrument, bijvoorbeeld een verordening, biedt noch de mogelijkheid rekening te houden met de diversiteit qua bodemsituatie, noch de soepelheid die nodig is om in te spelen op plaatselijke omstandigheden. Een niet-verbindend instrument zou anderzijds onvoldoende waarborgen bieden voor het duurzame gebruik van een gemeenschappelijke natuurlijke hulpbron in heel Europa, en zou evenmin de concurrentiedistorsie kunnen voorkomen die het gevolg is van sterk uiteenlopende nationale regimes. |

GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING |

409 | Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de Gemeenschap. |

AANVULLENDE INFORMATIE |

Toetsings-/herzienings-/vervalbepaling |

531 | Het voorstel bevat een toetsingsclausule. |

550 | Transponeringstabel De lidstaten dienen de Commissie de tekst van de nationale bepalingen tot omzetting van de richtlijn mede te delen, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn. |

560 | Europese Economische Ruimte De voorgestelde richtlijn is relevant voor de EER en dient derhalve ook voor de EER te gelden. |

E-13860 |

1. 2006/0086 (COD)

Voorstel voor een

RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot vaststelling van een kader voor de bescherming van de bodem en tot wijziging van Richtlijn 2004/35/EG

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 175, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie[1],

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité[2],

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s[3],

Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag[4],

Overwegende hetgeen volgt:

(1) De bodem is in wezen een niet-hernieuwbare hulpbron: hij kan namelijk snel worden aangetast, terwijl de vormings- en herstelprocessen uiterst traag verlopen. Het is een zeer dynamisch systeem dat vele functies vervult en diensten verleent die van vitaal belang zijn voor menselijke activiteiten en voor het voortbestaan van ecosystemen. Die functies zijn de productie van biomassa, de opslag, filtering en transformatie van voedingsstoffen en water, het verschaffen van een habitat voor biota die een reservoir van biodiversiteit vormen, het bieden van een draagvlak voor de meeste menselijke activiteiten, het leveren van grondstoffen, het fungeren als koolstofreservoir en de bewaring van het geologisch en archeologisch erfgoed.

(2) Bodemaantasting en bodemverbetering zijn van grote invloed op andere gebieden van communautair belang, zoals de bescherming van oppervlaktewater en grondwater, de volksgezondheid, klimaatverandering, de bescherming van natuur en biodiversiteit en de voedselveiligheid.

(3) De bodem is een natuurlijke hulpbron van algemeen belang die in toenemende mate onder ecologische druk komt te staan en die als zodanig voor aantasting moet worden behoed. Besluit nr. 1600/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juli 2002 tot vaststelling van het Zesde Milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap[5] omvat als doelstelling onder meer de bescherming van de natuurlijke hulpbronnen en de bevordering van duurzaam bodemgebruik.

(4) In de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad getiteld “Naar een thematische strategie inzake bodembescherming”[6] worden de acht belangrijkste processen van bodemaantasting aangegeven waaraan bodems in de EU blootstaan. Dit zijn erosie, verlies van organische stof, verontreiniging, verzilting, verdichting, diversiteitsverlies van de bodembiota, bodemafdekking, aardverschuivingen en overstromingen. De huidige wetenschappelijke kennis van de biodiversiteit in de bodem en het functioneren daarvan is te beperkt om in deze richtlijn bepalingen ter bescherming daarvan te kunnen opnemen. De preventie en bestrijding van de effecten van overstromingen zijn aan de orde in het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad over overstromingsbeoordeling en -beheer[7].

(5) De Gemeenschap kent een bijzonder grote verscheidenheid aan bodems, en zowel binnen de individuele bodemprofielen als tussen verschillende bodems bestaan enorme contrasten wat betreft structurele, fysische, chemische en biologische eigenschappen. Met deze diverse omstandigheden en behoeften in de Gemeenschap moet rekening worden gehouden omdat zij verschillende specifieke oplossingen vereisen wat betreft de afbakening van de risicogebieden, de vaststelling van doelstellingen en de uitvoering van passende maatregelen om de bescherming van de bodem te garanderen.

(6) De communautaire wetgeving, bijvoorbeeld op het gebied van afvalstoffen, chemische stoffen, preventie en beheersing van industriële verontreiniging, klimaatverandering, water en landbouw en plattelandsontwikkeling, omvat een aantal bepalingen inzake bodembescherming, maar deze zijn noch specifiek bedoeld, noch toereikend om alle bodems tegen alle processen van bodemaantasting te beschermen. Bijgevolg is er behoefte aan een coherent en doeltreffend wetgevingskader dat gemeenschappelijke beginselen en doelstellingen behelst met het oog op de bescherming en het duurzame gebruik van de bodem in de Gemeenschap.

(7) De bodem moet op duurzame wijze worden gebruikt, zodat zijn vermogen om ecologische, economische en maatschappelijke diensten te verlenen intact blijft terwijl tegelijk de functies ervan in stand worden gehouden zodat ook toekomstige generaties in hun behoeften kunnen voorzien.

(8) Deze richtlijn heeft ten doel de bescherming van de bodem te garanderen op basis van de beginselen van behoud van de bodemfuncties, preventie van bodemaantasting en vermindering van de effecten daarvan, herstel van aangetaste bodems en integratie in andere sectorale beleidsvelden via de vaststelling van een gemeenschappelijk kader en acties.

(9) Een gemeenschappelijk kader is noodzakelijk om de inspanningen van de lidstaten ter verbetering van de bescherming en het duurzame gebruik van de bodem te structureren, de grensoverschrijdende effecten van bodemaantasting te beheersen, aquatische en terrestrische ecosystemen te beschermen en concurrentiedistorsie tussen economische actoren te voorkomen.

(10) De doelstelling van de te ondernemen actie, namelijk de vaststelling van een gemeenschappelijk kader voor de bescherming van de bodem, kan niet in voldoende mate door de lidstaten worden verwezenlijkt en kan derhalve, wegens de omvang van het probleem en de implicaties voor andere Gemeenschapswetgeving betreffende natuurbescherming, waterbescherming, voedselveiligheid, klimaatverandering, landbouw en beleidsgebieden van gemeenschappelijk belang zoals de bescherming van de volksgezondheid, beter op Gemeenschapsniveau worden verwezenlijkt. Bijgevolg kan de Gemeenschap maatregelen vaststellen overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel als omschreven in artikel 5 van het Verdrag. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(11) Aangezien bepaalde sectorale beleidsoriëntaties de processen van bodemaantasting hetzij kunnen intensiveren, hetzij kunnen temperen, is een verdere integratie van bodembeschermingsaspecten in de betrokken beleidsvelden noodzakelijk. Deze richtlijn moet voorzien in de mogelijkheid voor de lidstaten om de gevolgen van deze beleidsoriëntaties voor de preventie van processen van bodemaantasting en de bescherming van de bodemfuncties te signaleren en te evalueren.

(12) In tegenstelling tot lucht en water is de bodem in de Gemeenschap hoofdzakelijk particulier bezit. Toch is het een natuurlijke hulpbron van gemeenschappelijk belang die ten behoeve van toekomstige generaties moet worden beschermd. Bijgevolg moet, in het algemeen belang, van de landeigenaren worden verlangd dat zij voorzorgsmaatregelen treffen wanneer het zich laat aanzien dat het gebruik dat zij van de bodem maken, de bodemfuncties sterk belemmert.

(13) Als gevolg van stedelijke expansie en de toenemende behoefte aan ruimte van vele economische sectoren doet zich in de Gemeenschap een beduidende intensivering van de bodemafdekking voor, en dit maakt een duurzamere benutting van de bodem noodzakelijk. Om de bodemafdekking te beperken zijn passende maatregelen vereist, bijvoorbeeld de sanering van voormalige industrieterreinen, waardoor minder snel gebruik hoeft te worden gemaakt van de resterende nog ongebruikte terreinen. Waar afdekking optreedt, dienen de lidstaten te voorzien in de toepassing van bouw- en afwateringstechnieken die het mogelijk maken, zo veel mogelijk bodemfuncties in stand te houden.

(14) Een doelgericht en doeltreffend bodembeschermingsbeleid veronderstelt dat bekend is wáár bodemaantasting optreedt. Algemeen wordt erkend dat bepaalde processen van bodemaantasting, zoals erosie, verlies aan organische stof, verdichting, verzilting en aardverschuivingen, zich alleen voordoen in specifieke gebieden met een verhoogd risico op dergelijke verschijnselen. Bijgevolg is het noodzakelijk die risicogebieden in kaart te brengen.

(15) Om te garanderen dat de verschillende lidstaten een coherente en vergelijkbare benadering hanteren, dient de aanwijzing van de risicogebieden voor erosie, verlies aan organische stof, verdichting, verzilting en aardverschuivingen te worden gebaseerd op een gemeenschappelijke methodiek die de elementen behelst waarvan bekend is dat zij de drijvende krachten zijn achter de diverse aantastingprocessen.

(16) In de aangewezen risicogebieden moeten maatregelen worden getroffen om verdere bodemaantasting te voorkomen door een vermindering van het risico daarvan en door het herstel van aangetaste bodems teneinde de bodemfuncties in stand te houden.

(17) Onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten moet op het meest geschikte niveau actie worden ondernomen op basis van de vaststelling van risicobeperkingsdoelstellingen en maatregelenprogramma’s om die doelstellingen te bereiken.

(18) Die maatregelenprogramma’s moeten rekening houden met de maatschappelijke en economische effecten van de geplande maatregelen; zij moeten periodiek worden getoetst en kunnen in voorkomend geval steunen op verplichtingen, plannen en programma’s die reeds uit hoofde van het Gemeenschapsrecht of internationale overeenkomsten zijn ingevoerd.

(19) Deze richtlijn moet ertoe bijdragen dat een halt wordt toegeroepen aan verwoestijning, die het gevolg is van een samenloop van diverse aantastingsprocessen, alsook aan het verlies van biodiversiteit in de bodem, en de samenwerking versterken bij de tenuitvoerlegging van het Verdrag ter bestrijding van woestijnvorming en het Verdrag inzake de biologische diversiteit van de Verenigde Naties, waarbij de Gemeenschap partij is, en zij zal de tenuitvoerlegging van deze internationale milieuverdragen bevorderen.

(20) Overeenkomstig het beginsel van preventief handelen zoals neergelegd in artikel 174 van het EG-Verdrag moet deze richtlijn bijdragen tot de preventie en de vermindering van de introductie van gevaarlijke stoffen in de bodem, teneinde bodemverontreiniging te vermijden en de bodemfuncties in stand te houden.

(21) Eerdere industrialisatie en verkeerde of onaangepaste beheerpraktijken hebben geresulteerd in een erfenis van honderdduizenden verontreinigde locaties in de Gemeenschap, waardoor er behoefte is aan een gemeenschappelijke strategie voor het beheer van historische bodemverontreiniging om de schadelijke effecten daarvan op de volksgezondheid en het milieu te voorkomen dan wel te beperken.

(22) Teneinde de door bodemverontreiniging veroorzaakte risico's voor de volksgezondheid en het milieu met succes te voorkomen en te beperken, dienen de lidstaten de locaties te inventariseren die naar hun oordeel in dit opzicht een ernstig risico vormen. Gezien het grote aantal vermoedelijk verontreinigde locaties dient bij de inventarisatie ervan een systematische, stapsgewijze benadering te worden toegepast. Om de vooruitgang bij de inventarisatie van verontreinigde locaties te bewaken, moet een tijdschema worden vastgesteld.

(23) Ter ondersteuning van de inventarisatie van de verontreinigde locaties en om een gemeenschappelijke benadering te garanderen, moet een gemeenschappelijke lijst worden vastgesteld van activiteiten die gemakkelijk aanleiding kunnen geven tot bodemverontreiniging. Deze gemeenschappelijke lijst van potentieel bodemverontreinigende activiteiten kan worden aangevuld met andere, uitvoerigere lijsten die op lidstaatniveau worden vastgesteld.

(24) De inventarisatie van verontreinigde locaties dient te resulteren in een nationale inventaris van verontreinigde locaties, die regelmatig wordt geactualiseerd en die door het publiek kan worden geraadpleegd. Daarbij moeten de bestaande initiatieven van de lidstaten om verontreinigde locaties in kaart te brengen, worden benut.

(25) Om de snelle inventarisatie van verontreinigde locaties te bevorderen, dient de eigenaar van een terrein waar volgens officiële documenten zoals nationale registers of kadasters een bodemverontreinigende activiteit plaatsvindt of heeft plaatsgevonden, dan wel de potentiële koper, alvorens de transactie wordt afgerond de relevante informatie over de toestand van de bodem bekend te maken aan de bevoegde instantie en aan de andere partij bij de transactie. Als deze informatie wordt verstrekt op het tijdstip dat de verkoop van een stuk grond wordt gepland, zal dit de voltooiing van de inventaris van verontreinigde locaties helpen bespoedigen. Het zal de potentiële koper ook attenderen op de toestand van de bodem en hem in staat stellen met kennis van zaken een keuze te maken.

(26) Rekening houdend met het beginsel dat de vervuiler betaalt, dienen de lidstaten erop toe te zien dat actie wordt ondernomen om de op hun grondgebied geïnventariseerde verontreinigde locaties te saneren.

(27) Er moet een nationale saneringsstrategie worden vastgesteld, met name met het oog op de vaststelling van saneringsdoelstellingen en de prioriteitsrangorde waarin locaties dienen te worden gesaneerd.

(28) Met betrekking tot de verontreinigde locaties waarvan de verontreiniger hetzij niet kan worden geïdentificeerd, hetzij krachtens de nationale of communautaire wetgeving niet voor de verontreiniging aansprakelijk kan worden gesteld, hetzij niet tot het betalen van de saneringskosten kan worden verplicht – ook weeslocaties genoemd – ligt de verantwoordelijkheid voor het beperken van het risico voor de volksgezondheid en het milieu bij de lidstaat. Met het oog daarop dienen de lidstaten specifieke financieringsmechanismen in te stellen teneinde in een duurzame financieringsbron voor de sanering van dergelijke locaties te voorzien.

(29) Richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade[8] bepaalt dat in het geval van weeslocaties herstelmaatregelen als laatste redmiddel door de bevoegde instantie zelf kunnen worden genomen. Die richtlijn moet derhalve worden gewijzigd teneinde de bepalingen ervan af te stemmen op de verplichting tot herstel waarin deze richtlijn voorziet.

(30) Het publiek is zich in algemene zin te weinig bewust van het belang van bodembescherming, en bijgevolg moeten maatregelen worden genomen om de kennisoverdracht, de uitwisseling van informatie en de goede uitvoeringspraktijk te verbeteren.

(31) Bepalend voor het succes van deze richtlijn zijn nauwe samenwerking en coherente actie op Gemeenschaps-, lidstaat- en plaatselijk niveau alsmede informatie, overleg en participatie van het publiek overeenkomstig de op de Gemeenschap rustende verplichtingen krachtens het VN/ECE-Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak in besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden (Verdrag van Aarhus). Derhalve is het passend dat ten aanzien van het opstellen, wijzigen en toetsen van de maatregelenprogramma’s voor risicogebieden en de nationale saneringsstrategieën wordt voorzien in de toepassing van Richtlijn 2003/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 tot voorziening in inspraak van het publiek in de opstelling van bepaalde plannen en programma’s betreffende het milieu en, met betrekking tot inspraak van het publiek en toegang tot de rechter, tot wijziging van de Richtlijnen 85/337/EEG en 96/61/EG van de Raad[9].

(32) Erkend wordt dat momenteel in de lidstaten verschillende risicobeoordelingsmethodieken voor verontreinigde locaties worden gehanteerd. Om te komen tot een gemeenschappelijke benadering die neutrale concurrentievoorwaarden en een coherent bodembeschermingsregime garandeert, is een vergaande uitwisseling van informatie vereist teneinde vast te stellen of harmonisatie van bepaalde elementen van de risicobeoordeling wenselijk is en de methodieken inzake ecotoxicologische risicobeoordeling verder te ontwikkelen en te verbeteren.

(33) Er moet een regeling worden getroffen om een snelle aanpassing van de methoden ter aanwijzing van risicogebieden in de lidstaten mogelijk te maken, met inbegrip van de periodieke toetsing van de gemeenschappelijke elementen daarvan.

(34) Er moeten bepalingen worden vastgesteld met betrekking tot de uitwisselingsformats en kwaliteitscriteria voor gegevens, en deze dienen verenigbaar te zijn met een eventueel nog in te voeren infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Gemeenschap.

(35) Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name zijn erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Met name wordt zo gestreefd naar de integratie in het communautaire beleid van een hoog niveau van milieubescherming overeenkomstig het beginsel van duurzame ontwikkeling zoals neergelegd in artikel 37 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

(36) De maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van deze richtlijn dienen te worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden[10],

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Hoofdstuk I Algemene bepalingen

Artikel 1 Onderwerp en toepassingsgebied

1. Deze richtlijn stelt een kader vast voor de bescherming van de bodem en het behoud van het vermogen van de bodem om alle hierna genoemde ecologische, economische, maatschappelijke en culturele functies te vervullen:

(a) producent van biomassa, met name in de landbouw en de bosbouw;

(b) medium voor de opslag, filtering en omzetting van voedingsstoffen, chemische stoffen en water;

(c) reservoir van biodiversiteit, met name van habitats, soorten en genen;

(d) fysiek en cultureel milieu voor de mens en voor menselijke activiteiten;

(e) bron van grondstoffen;

(f) koolstofreservoir;

(g) archief van het geologisch en archeologisch erfgoed.

Te dien einde legt zij maatregelen vast ter preventie van processen van bodemaantasting - zowel die welke natuurlijke oorzaken hebben als die welke door een breed spectrum van menselijke activiteiten worden veroorzaakt - die het vermogen van een bodem om die functies te vervullen, ondermijnen. Deze maatregelen omvatten zowel het temperen van de effecten van die processen als het herstel en de sanering van aangetaste bodems tot een niveau van functionaliteit dat tenminste verenigbaar is met het huidige en het goedgekeurde toekomstige gebruik ervan.

2. Deze richtlijn is van toepassing op de bodem die de bovenste laag van de aardkorst vormt en die begrensd is door het aardoppervlak enerzijds en het vaste gesteente anderzijds, met uitzondering van het grondwater als omschreven in artikel 2, punt 2, van Richtlijn 2060/EG van het Europees Parlement en de Raad[11].

Artikel 2 Definities

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

(1) ‘bodemafdekking’: de permanente bedekking van het bodemoppervlak met ondoordringbaar materiaal;

(2) ‘gevaarlijke stoffen’: stoffen of preparaten als omschreven in Richtlijn 67/548/EG van de Raad[12] en Richtlijn 1999/45/EG van het Europees Parlement en de Raad[13].

Artikel 3 Beleidsintegratie

Bij de ontwikkeling van sectoraal beleid waarvan kan worden verwacht dat het de processen van bodemaantasting zal intensiveren of verminderen, identificeren, omschrijven en evalueren de lidstaten de effecten van dat beleid op deze processen, met name op het stuk van regionale en stedelijke ruimtelijke ordening, vervoer, energie, landbouw, plattelandsontwikkeling, bosbouw, winning van grondstoffen, handel en industrie, productbeleid, toerisme, klimaatverandering, milieu, natuur en landschap.

De lidstaten maken hun bevindingen terzake bekend.

Artikel 4 Voorzorgsmaatregelen

De lidstaten zien erop toe dat bodemeigenaren die activiteiten ontplooien die effecten op de bodem hebben waarvan redelijkerwijs kan worden verwacht dat zij de in artikel 1, lid 1, genoemde bodemfuncties in aanzienlijke mate zullen belemmeren, verplicht worden voorzorgen te nemen om deze schadelijke effecten te voorkomen of te minimaliseren.

Artikel 5 Bodemafdekking

Met het oog op de instandhouding van de in artikel 1, lid 1, genoemde bodemfuncties nemen de lidstaten passende maatregelen om bodemafdekking te beperken of, wanneer bodemafdekking nodig is, de effecten daarvan te temperen, met name door de toepassing van bouwtechnieken en producten die het mogelijk maken om zo veel mogelijk van deze functies te handhaven.

Hoofdstuk II Risicopreventie, temperende maatregelen en herstel

DEEL 1 AANWIJZING VAN RISICOGEBIEDEN

Artikel 6 Aanwijzing van risicogebieden voor erosie, verlies van organische stof, verdichting, verzilting en aardverschuivingen

1. Binnen vijf jaar na [uiterste omzettingstermijn] wijzen de lidstaten op het passende niveau de gebieden op hun nationale grondgebied aan, hierna “de risicogebieden” te noemen, met betrekking waartoe er doorslaggevende aanwijzingen dan wel gewettigde vermoedens bestaan dat een of meer van de hierna genoemde processen van bodemaantasting zijn opgetreden of in de nabije toekomst waarschijnlijk zullen optreden:

(a) erosie door water of wind;

(b) verlies van organische stof veroorzaakt door een gestage afname van de hoeveelheid organische stof in de bodem, onverteerde plantaardige en dierlijke resten, de producten van de gedeeltelijke afbraak daarvan en de biomassa in de bodem buiten beschouwing gelaten;

(c) verdichting door een toename van de volumieke massa en een afname van de porositeit van de bodem;

(e) verzilting door de accumulatie van oplosbare zouten in de bodem;

(f) aardverschuivingen veroorzaakt door de middelsnelle tot snelle neerwaartse verplaatsing van aarde- en steenmassa’s.

Met het oog op die aanwijzing maken de lidstaten met betrekking tot elk van deze processen van bodemaantasting tenminste gebruik van de in bijlage I genoemde elementen en houden zij rekening met de effecten van die processen op de intensivering van broeikasgasemissies en woestijnvorming.

2. De overeenkomstig lid 1 aangewezen risicogebieden worden bekendgemaakt en tenminste elke tien jaar herzien.

Artikel 7 Methodiek

De lidstaten kunnen zich bij de aanwijzing van de risicogebieden baseren op empirische gegevens of op modellering. Indien gebruik wordt gemaakt van modellering, moeten de modellen worden gevalideerd door de resultaten daarvan te vergelijken met empirische gegevens die niet voor de opstelling van het model zelf zijn gebruikt.

DEEL 2 VASTSTELLING VAN DOELSTELLINGEN EN MAATREGELENPROGRAMMA’S

Artikel 8 Maatregelenprogramma’s ter bestrijding van erosie, verlies aan organische stof, verdichting, verzilting en aardverschuivingen

1. Met het oog op de instandhouding van de in artikel 1, lid 1, genoemde bodemfuncties stellen de lidstaten met betrekking tot de overeenkomstig artikel 6 aangewezen risicogebieden op het passende niveau een maatregelenprogramma op dat tenminste risicobeperkingsdoelstellingen, de passende maatregelen om die doelstellingen te bereiken, een tijdschema voor de uitvoering van die maatregelen en een raming van de toe te wijzen private of publieke middelen ter financiering van die maatregelen omvat.

2. Bij het opstellen en herzien van hun maatregelenprogramma’s overeenkomstig lid 1 besteden de lidstaten passende aandacht aan de sociale en economische gevolgen van de overwogen maatregelen.

De lidstaten zien erop toe dat de maatregelen kosteneffectief en technisch haalbaar zijn en zij voeren een effectbeoordeling, inclusief een kosten-batenanalyse, uit alvorens zij het maatregelenprogramma invoeren.

In hun maatregelenprogramma’s geven de lidstaten aan hoe de maatregelen ten uitvoer zullen worden gelegd en hoe deze zullen bijdragen tot het realiseren van de vastgestelde milieustreefdoelen.

3. Wanneer een gebied een risico loopt ten gevolge van verscheidene tegelijk optredende processen van bodemaantasting, mogen de lidstaten een enkel programma aannemen waarin passende risicobeperkingsdoelstellingen worden vastgesteld voor alle geïdentificeerde risico’s, tezamen met passende maatregelen om die doelstellingen te bereiken.

4. Het maatregelenprogramma wordt binnen een termijn van zeven jaar na [uiterste omzettingstermijn] opgesteld en is uiterlijk acht jaar na die datum van toepassing.

Het maatregelenprogramma wordt bekendgemaakt en wordt tenminste om de vijf jaar herzien.

Hoofdstuk III Bodemverontreiniging

DEEL 1 PREVENTIE EN INVENTARISATIE

Artikel 9 Preventie van bodemverontreiniging

Met het oog op de instandhouding van de in artikel 1, lid 1, genoemde bodemfuncties nemen de lidstaten passende en evenredige maatregelen ter beperking van de opzettelijke of onopzettelijke introductie van gevaarlijke stoffen op of in de bodem, behalve wanneer die het gevolg is van atmosferische depositie of van natuurverschijnselen die uitzonderlijk, onontkoombaar en onafwendbaar zijn, teneinde een opstapeling van die stoffen die de bodemfuncties zou belemmeren of die zou leiden tot aanzienlijke risico’s voor de volksgezondheid en het milieu, te vermijden.

Artikel 10 Inventaris van verontreinigde locaties

1. De lidstaten inventariseren overeenkomstig de procedure van artikel 11 de locaties op hun nationale grondgebied waarvan met zekerheid is vastgesteld dat er ten gevolge van menselijk toedoen gevaarlijke stoffen worden aangetroffen in zodanige concentraties dat zij naar het oordeel van de lidstaten een ernstig risico voor de volksgezondheid of het milieu vormen, hierna “verontreinigde locaties” genoemd.

Dat risico wordt beoordeeld rekening houdend met het huidige en het goedgekeurde toekomstige gebruik van de grond.

2. De lidstaten stellen een nationale inventaris van verontreinigde locaties op, hierna “de inventaris” genoemd. De inventaris wordt bekendgemaakt en tenminste om de vijf jaar herzien.

Artikel 11 Inventarisatieprocedure

1 . Elke lidstaat wijst een bevoegde instantie aan die verantwoordelijk is voor de inventarisatie van de verontreinigde locaties.

2. Uiterlijk vijf jaar na [uiterste omzettingstermijn] dienen de lidstaten tenminste de ligging te hebben bepaald van de locaties waar de in bijlage II genoemde potentieel bodemverontreinigende activiteiten plaatsvinden of in het verleden hebben plaatsgevonden.

Te dien einde worden de in punt 2 van bijlage II genoemde activiteiten in aanmerking genomen, waarbij geen rekening wordt gehouden met de in bijlage I van Richtlijn 96/61/EG van de Raad[14] gespecificeerde drempelwaarden, met uitzondering van de activiteiten van micro-ondernemingen als omschreven in punt 3 van artikel 2 van de bijlage van Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie[15] en activiteiten met betrekking tot veeteelt.

Er vindt een periodieke herziening van de inventarisatie plaats.

3. Overeenkomstig het onderstaande tijdschema meten de bevoegde instanties het concentratieniveau van gevaarlijke stoffen op de overeenkomstig lid 2 geïnventariseerde locaties en wordt, waar dat niveau zodanig is dat er voldoende redenen zijn om aan te nemen dat het een ernstig risico vormt voor de volksgezondheid en het milieu, ter plaatse een risicobeoordeling uitgevoerd met betrekking tot die locaties:

(a) binnen vijf jaar na [uiterste omzettingstermijn] voor tenminste 10 % van de locaties;

(b) binnen 15 jaar na [uiterste omzettingstermijn] voor tenminste 60 % van de locaties;

(c) binnen 25 jaar na [uiterste omzettingstermijn] voor de overige locaties.

Artikel 12 Bodemrapport

1. Wanneer een locatie wordt verkocht waar een in bijlage II genoemde potentieel verontreinigende activiteit plaatsvindt of volgens officiële documenten zoals nationale registers heeft plaatsgevonden, zien de lidstaten erop toe dat de eigenaar van die locatie of de potentiële koper een bodemrapport ter beschikking stelt van de in artikel 11 bedoelde bevoegde instantie en van de andere partij bij de transactie.

2. Het bodemrapport wordt opgesteld door een daartoe bevoegde instantie of persoon die door de lidstaat wordt aangewezen. Het omvat tenminste de volgende bijzonderheden:

(a) historische achtergrondgegevens over de locatie, ontleend aan officiële documenten;

(b) een chemische analyse waarbij het concentratieniveau van gevaarlijke stoffen in de bodem is bepaald; deze betreft uitsluitend de stoffen waarvan de aanwezigheid verband houdt met de potentieel verontreinigende activiteit op de locatie;

(c) het concentratieniveau waarbij genoegzaam kan worden aangenomen dat de gevaarlijke stoffen in kwestie een ernstig risico vormen voor de volksgezondheid of het milieu.

3. De lidstaten stellen de vereiste methodiek vast voor het bepalen van de in lid 2, onder b), bedoelde concentratieniveaus.

4. De in het bodemrapport vervatte informatie wordt door de bevoegde instanties gebruikt bij de inventarisatie van de verontreinigde locaties overeenkomstig artikel 10, lid 1.

DEEL 2 SANERING

Artikel 13 Sanering

1. De lidstaten zien erop toe dat de in hun inventarissen opgenomen verontreinigde locaties worden gesaneerd.

2. De sanering omvat behandelingen van de bodem die gericht zijn op de verwijdering, beheersing, inperking of vermindering van verontreinigende stoffen, zodat de verontreinigde locatie, rekening houdend met het huidige en het goedgekeurde toekomstige gebruik ervan, niet langer enig beduidend risico voor de volksgezondheid of het milieu veroorzaakt.

3. De lidstaten ontwikkelen passende mechanismen ter financiering van de sanering van de verontreinigde locaties waarvoor, zonder afbreuk te doen aan het beginsel dat de vervuiler betaalt, de persoon die voor de verontreiniging verantwoordelijk is hetzij niet kan worden geïdentificeerd, hetzij krachtens de communautaire of nationale wetgeving niet aansprakelijk kan worden gesteld, hetzij niet tot het dragen van de kosten kan worden verplicht.

Artikel 14 Nationale saneringsstrategie

1. De lidstaten stellen op basis van de inventaris en binnen zeven jaar na [uiterste omzettingstermijn] een nationale saneringsstrategie op, die tenminste saneringsdoelstellingen, een prioritisering waarbij voorrang wordt verleend aan de locaties die een ernstig risico vormen voor de volksgezondheid, een tijdschema voor de tenuitvoerlegging alsmede de door de bevoegde begrotingsautoriteiten van de lidstaten overeenkomstig hun nationale procedures toegewezen financiële middelen omvat.

Indien gebruik wordt gemaakt van isolatie of natuurlijke afbraak van de verontreiniging, dient het verloop van het risico voor de volksgezondheid of het milieu te worden bewaakt.

2. De nationale saneringsstrategie dient uiterlijk acht jaar na [uiterste omzettingstermijn] van toepassing te zijn en bekend te zijn gemaakt. Zij wordt tenminste elke vijf jaar herzien.

Hoofdstuk IV Bewustmaking, rapportage en uitwisseling van informatie

Artikel 15 Bewustmaking en participatie van het publiek

1. De lidstaten nemen passende maatregelen om het publiek beter bewust te maken van het belang van de bodem voor het voortbestaan van de mens en de ecosystemen en om de overdracht van kennis en ervaring met het oog op duurzaam bodemgebruik te bevorderen.

2. Het bepaalde in artikel 2, leden 1, 2, 3 en 5, van Richtlijn 2003/35/EG is van toepassing op de opstelling, wijziging en toetsing van de in artikel 8 bedoelde maatregelenprogramma’s met betrekking tot risicogebieden en de in artikel 14 bedoelde nationale saneringsstrategieën.

Artikel 16 Rapportage

1. De lidstaten verstrekken de Commissie binnen acht jaar na [uiterste omzettingstermijn], en vervolgens iedere vijf jaar, de volgende informatie:

(a) een samenvatting van de uit hoofde van artikel 5 genomen initiatieven;

(b) de overeenkomstig artikel 6, lid 1, aangewezen risicogebieden;

(c) de overeenkomstig artikel 7 ter omschrijving van het risico gebruikte methodiek;

(d) de krachtens artikel 8 vastgestelde maatregelenprogramma’s alsmede een evaluatie van de doeltreffendheid van de maatregelen ter beperking van het risico en het optreden van processen van bodemaantasting;

(e) het resultaat van de inventarisatie overeenkomstig artikel 11, leden 2 en 3, en de overeenkomstig artikel 10, lid 2, opgestelde inventaris van verontreinigde locaties;

(f) de krachtens artikel 14 vastgestelde nationale saneringsstrategie;

(g) een samenvatting van de overeenkomstig artikel 15 genomen bewustmakingsinitiatieven.

2. De in lid 1, onder b), bedoelde informatie dient vergezeld te gaan van metadata en beschikbaar te worden gesteld in de vorm van geannoteerde, aan geografische coördinaten gerelateerde digitale gegevens in een format dat door een geografisch informatiesysteem (GIS) kan worden gelezen.

Artikel 17 Uitwisseling van informatie

Binnen een jaar na [datum van inwerkingtreding] voorziet de Commissie in een platform voor de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten en de belanghebbende partijen over de aanwijzing van risicogebieden overeenkomstig artikel 6 en de risicobeoordelingsmethodieken voor verontreinigde locaties die momenteel worden gebruikt of worden ontwikkeld.

Hoofdstuk V Slotbepalingen

Artikel 18 Tenuitvoerlegging en aanpassing aan de technische vooruitgang

1. De Commissie kan overeenkomstig de in artikel 19, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing bijlage I aanpassen aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang.

2. Wanneer op basis van de in artikel 17 bedoelde uitwisseling van informatie de noodzaak wordt vastgesteld om de risicobeoordelingsmethodieken met betrekking tot bodemverontreiniging te harmoniseren, stelt de Commissie volgens de in artikel 19, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing gemeenschappelijke criteria voor de risicobeoordeling van bodemverontreiniging vast.

3. Binnen vier jaar na [datum van inwerkingtreding] stelt de Commissie volgens de in artikel 19, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure de noodzakelijke bepalingen vast betreffende de kwaliteit van gegevens en metadata, het gebruik van historische gegevens, de methoden, de toegankelijkheid en de formats voor gegevensuitwisseling met het oog op de uitvoering van artikel 16.

Artikel 19 Comité

1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité, hierna “het comité” genoemd.

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van de bepalingen van artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

3. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.

4. Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 20 Verslag van de Commissie

1. De Commissie publiceert binnen twee jaar na de ontvangst van de maatregelenprogramma’s en de nationale saneringsstrategieën een eerste evaluatieverslag over de uitvoering van deze richtlijn.

De Commissie publiceert vervolgens elke vijf jaar een voortgangsverslag.

Zij dient deze verslagen in bij het Europees Parlement en de Raad.

2. De in lid 1 bedoelde verslagen omvatten een beoordeling van de voortgang bij de uitvoering van deze richtlijn op basis van de door de Commissie overeenkomstig artikel 16 uitgevoerde beoordelingen.

Artikel 21 Toetsing

De Commissie herbeziet deze richtlijn uiterlijk op [datum: 15 jaar na de datum van inwerkingtreding] en stelt, indien passend, de eventueel noodzakelijke wijzigingen voor.

Artikel 22 Sancties

De lidstaten stellen de regels vast betreffende de sancties die van toepassing zijn op inbreuken op de krachtens deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen en zij treffen alle nodige maatregelen om de daadwerkelijke toepassing van die sancties te garanderen. De sancties waarin wordt voorzien, moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk tegen de in artikel 24 vastgestelde datum in kennis van die bepalingen en delen haar onverwijld alle latere wijzigingen van die bepalingen mee.

Artikel 23 Wijziging van Richtlijn 2004/35/EG

Artikel 6, lid 3, van Richtlijn 2004/35/EG wordt als volgt gelezen:

“3. De bevoegde instantie eist dat de herstelmaatregelen door de exploitant worden genomen. Rekening houdend met artikel 13, lid 1, van Richtlijn xx/xx/xx kunnen, indien de exploitant de verplichtingen van lid 1 of lid 2, onder b), c) of d), niet nakomt, of niet kan worden geïdentificeerd, of niet verplicht is de kosten uit hoofde van deze richtlijn te dragen, deze maatregelen door de bevoegde instantie zelf worden genomen.”

Artikel 24 Omzetting

1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op [datum: 24 maanden na de datum van inwerkingtreding] aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie die bepalingen onverwijld mede, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 25 Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie .

Artikel 26 Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel,

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De Voorzitter De Voorzitter

BIJLAGE I

DEEL 1 GEMEENSCHAPPELIJKE ELEMENTEN VOOR DE AANWIJZING VAN GEBIEDEN WAAR EEN EROSIERISICO BESTAAT |

Bodemeenheid (Soil Typological Unit, STU) (bodemtype) |

Bodemtextuur (STU-niveau) |

Bodemdichtheid, hydraulische eigenschappen (STU-niveau) |

Topografische situatie, m.i.v. de gradiënt en de lengte van hellingen |

Bodembedekking |

Grondgebruik (m.i.v. grondbeheer, landbouwsystemen en bosbouw) |

Klimaat (m.i.v. neerslagverdeling en windregime) |

Hydrologische omstandigheden |

Agro-ecologische zone |

DEEL 2 GEMEENSCHAPPELIJKE ELEMENTEN VOOR DE AANWIJZING VAN GEBIEDEN WAAR EEN RISICO VOOR VERLIES AAN ORGANISCHE STOF BESTAAT |

Bodemeenheid (Soil Typological Unit, STU) (bodemtype) |

Bodemtextuur/kleigehalte |

Organische koolstof in de bodem (totaalgehalte en humusgehalte) |

Organische koolstof in de bodem (reservoir) |

Klimaat (m.i.v. neerslagverdeling en windregime) |

Topografische situatie |

Bodembedekking |

Grondgebruik (m.i.v. grondbeheer, landbouwsystemen en bosbouw) |

DEEL 3 GEMEENSCHAPPELIJKE ELEMENTEN VOOR DE AANWIJZING VAN GEBIEDEN WAAR EEN VERDICHTINGSRISICO BESTAAT |

Bodemeenheid (Soil Typological Unit, STU) (bodemtype) |

Textuur van bovengrond en ondergrond (STU-niveau) |

Volumieke dichtheid van bovengrond en ondergrond (STU-niveau) |

Organisch materiaal in de bodem (STU-niveau) |

Klimaat |

Bodembedekking |

Grondgebruik (m.i.v. grondbeheer, landbouwsystemen en bosbouw) |

Topografische situatie |

DEEL 4 GEMEENSCHAPPELIJKE ELEMENTEN VOOR DE AANWIJZING VAN GEBIEDEN WAAR EEN VERZILTINGSRISICO BESTAAT |

Bodemeenheid (Soil Typological Unit, STU) (bodemtype) |

Bodemtextuur (STU-niveau) |

Hydraulische eigenschappen van de bodem |

Irrigatiegebieden, chemische eigenschappen van het irrigatiewater en type irrigatietechnieken |

Informatie over het grondwater |

Klimaat |

DEEL 5 GEMEENSCHAPPELIJKE ELEMENTEN VOOR DE AANWIJZING VAN GEBIEDEN WAAR EEN AARDVERSCHUIVINGSRISICO BESTAAT |

Bodemeenheid (Soil Typological Unit, STU) (bodemtype) |

Frequentie/dichtheid van daadwerkelijk optredende aardverschuivingen |

Onderliggend gesteente |

Topografische situatie |

Bodembedekking |

Grondgebruik (m.i.v. grondbeheer, landbouwsystemen en bosbouw) |

Klimaat |

Seismisch risico |

BIJLAGE II Lijst van potentieel bodemverontreinigende activiteiten

1. Inrichtingen waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn of geweest zijn in hoeveelheden gelijk aan of groter dan de drempelwaarden welke zijn aangegeven in kolom 2 van deel 1 en deel 2 van bijlage I van Richtlijn 96/82/EG van de Raad (Seveso-richtlijn)[16].

2. In bijlage I van Richtlijn 96/61/EG van de Raad genoemde activiteiten.

3. Luchthavens.

4. Havens.

5. Voormalige militaire terreinen.

6. Benzinetankstations.

7. Chemische wasserijen.

8. Niet onder Richtlijn 96/82/EG van de Raad vallende mijnbouwinstallaties, met inbegrip van de afvalvoorzieningen van winningsindustrieën als omschreven in Richtlijn 2006/21/EG van het Europees Parlement en de Raad[17].

9. Stortplaatsen voor afvalstoffen als omschreven in Richtlijn 1999/31/EG van de Raad[18].

10. Afvalwaterzuiveringsinstallaties.

11. Pijpleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

[1] […]

[2] […]

[3] […]

[4] […]

[5] PB L 242 van 10.9.2002, blz. 1.

[6] COM(2002) 179.

[7] COM(2006) 15.

[8] PB L 143 van 30.4.2004, blz. 56.

[9] PB L 156 van 25.6.2003, blz. 17.

[10] PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11).

[11] PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1.

[12] PB L 196 van 16.8.1967, blz. l.

[13] PB L 200 van 30.7.1999, blz. 1.

[14] PB L 257 van 10.10.1996, blz. 26.

[15] PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36.

[16] PB L 10 van 14.1.1997, blz. 13.

[17] PB L 102 van 11.4.2006, blz. 15.

[18] PB L 182 van 16.7.1999, blz. 1.